
Gisteren stemden de Duitse kiezers de regering van christendemocraten (CDU) en socialisten (SPD) weg. Een coalitie van liberalen en christendemocraten staat in de steigers. De SPD zakte van 34,4 procent (in 2005) naar 23 procent en bereikte daarmee haar slechtste resultaat sinds het ontstaan van de Bondsrepubliek. Zetelend bondskanselier Angela Merkel (CDU) heeft haar doel bereikt en behoudt de volgende jaren haar kanseliertitel. Een onverdeeld succes kunnen de verkiezingen voor haar partij echter niet genoemd worden, want de CDU zakte van 35,2 procent (2005) naar 33,8 procent.
Misschien wel het meest opvallende aan de voorbije stembusslag is het feit dat slechts 72,2 procent van de stemgerechtigde Duitsers naar de stembus trok; meteen de laagste opkomst uit de naoorlogse geschiedenis. Doch dat hoeft, gezien de matte, vage en inhoudsloze campagne die de traditionele partijen de voorbije weken voerden, niet echt te verbazen. Over een aantal thema’s zoals het steeds nijpender wordende immigratieprobleem werd zelfs amper gesproken. Parallel daarmee blijft het feit dat een geloofwaardige rechts-nationale oppositiepartij die nationaal verankerd is en dit soort thema’s met succes weet aan te kaarten, in Duitsland onbestaande is.
Dat is even anders in Oostenrijk, waar de FPÖ haar opmars onverminderd verder zet. Bij de deelstaatverkiezingen die gisteren in Oberösterrreich plaatsvonden, leden de socialisten met een verlies van niet minder dan 13,4 procent een massieve nederlaag. De christendemocraten deden het met een winst van 3,3 procent duidelijk beter. De grootste winnaar was echter ook deze keer de rechts-nationale FPÖ die afklokte op 15,3 procent. Net zoals bij de deelstaatverkiezingen in Vorarlberg vorige week reeds het geval was, wist de partij haar resultaat quasi te verdubbelen.